Menu
Stichting Erfgoed Ede
Verhalen
 
 


De werkzaamheden van de Ambtsjonkers


Vroeger sprak men niet over de gemeente maar van het Ambt Ede, waartoe de dorpen Ede, Bennekom, Lunteren en Otterlo met de aangrenzende buurtschappen behoorden. De hoogste gezagsdrager vormde de landdrost van de Veluwe, die, voor de handhaving van orde en gezag een schout aanstelde, bijgestaan door één of meer hulpschouten. Daarnaast lag het bestuur van het Ambt Ede voor een deel in handen van de Ambtsjonkers. Dat waren van oorsprong boeren die, wegens bewezen diensten, van hun leenheer landerijen in bezit kregen en daardoor geleidelijk een bevoorrechte stand ontwikkelden.
Van het allereerste optreden van deze Ambtsjonkers in onze omgeving is weinig bekend. Volgens “De geschiedenis van Ede” - deel 2, waaraan we de volgende gegevens ontlenen, telde het Ambt Ede in 1663 tien Ambtsjonkers van wie er vier in Bennekom hebben gewoond. Op de hofsteden Boekelo en Harsselo, nog altijd namen met een bekende klank, zetelden respectievelijk de jonkers Arend Sloot en Johan van Arnhem. Later treffen we hier nog de namen van L. van Eck, eigenaar van Groot Schoonauwen en de heer Van Hoekelum, Hessel van Lauwick.

De bemoeienissen van de Ambtsjonkers beperkten zich in hoofdzaak tot openbare en kerkelijke zaken; de belangen van de burgers en boeren werden veelal door de verschillende buurten behartigd. Eén, soms tweemaal per jaar vergaderden de Ambtsjonkers in Ede; tot ongeveer 1700 in “De Roskam”, het aloude café tegenover het begin van de vroegere Bergstraat, maar ook al ten offer gevallen aan de verbreding van de Molenstraat, daarna in logement “de Posthoorn”. Hier was zelfs een speciale kamer voor hen ingericht, waarvoor de heren vijftig gulden per jaar betaalden op voorwaarde dat deze ruimte voor geen andere doeleinden gebruikt mocht worden. Tot de brand in 1941, waardoor het pand geheel werd verwoest, was dit fraaie vertrek nog geheel in tact.
De Ambtsjonkers hielden allereerst een vinger in de pap op het beleid van de kerken, althans in Bennekom, Lunteren en Otterlo. Op de grote kerk in Ede hebben zij nooit invloed kunnen uitoefenen daar deze oorspronkelijk aan het kapittel van Sint Jan te Utrecht behoorde en na de hervorming het kerkbestuur altijd baas in eigen huis is gebleven.

SPECIALE BANKEN

In de drie eerstgenoemde kerken bevonden zich zelfs speciale Ambtsjonkerbanken, die plaats boden aan zes personen. De heren zaten daar op groene lakense kussens en hadden ieder een gratis bijbel ter beschikking. Het is niet bekend of zij er veel gebruik van maakten, maar wel staat vast dat de Ambtsjonkers ingeschakeld moesten worden bij het beroepen van een predikant, zij het in overleg met voorgangers uit de omgeving.
In dit verband is een uitvoerig verslag bewaard gebleven over de vervulling van een dergelijke vacature te Otterlo. Daar overleed in 1730 ds. W. Boonzaayer en dus moest een opvolger worden benoemd. Op 12 september van genoemd jaar kwamen vier Ambtsjonkers en een zelfde aantal predikanten, onder wie ook ds. Irhoven uit Ede naar Otterlo.
In de ochtenduren vergaderden de heren gescheiden: de voorgangers in de consistoriekamer, de jokers betrokken de pastorie. ’s Middags vond in de kerk gezamenlijk overleg plaats, waar ook gemeenteleden een duit in het zakje mochten doen. En dan viel de beslissing. Men besloot een beroep uit te brengen op ds. J. Ph. Scheidius, die inderdaad naar Otterlo kwam maar reeds drie jaar later naar Wageningen vertrok.

KOSTBAAR

Dergelijke bijeenkomsten verliepen doorgaans in goede harmonie, maar bleken vrij kostbaar. Op kosten van het Ambt namen de heren het er goed van: de waard van “de Posthoorn”, Steven van de Hart, had vroegtijdig opdracht ontvangen de bewuste dag voor twee “ordentelijke maaltijden met de nodige drank te zorgen”. De man voerde deze order tot aller genoegen uit, maar diende later wel een rekening in van honderd vijfentwintig gulden, voor die dagen een behoorlijk bedrag. Behalve de dominee speelde in het vroegere kerkelijk leven ook de koster een belangrijke rol. Naast zijn kosterschap vervulde hij nog verschillende functies; voorlezen tijdens de diensten, klokkenluider, doodgraver en schoolmeester. De aanstelling van een koster hielden de Ambtsjonkers geheel in eigen hand. Zij gingen daarbij niet over één nacht ijs.

KOSTER IN LUNTEREN

In 1725 moest een nieuwe koster in Lunteren worden benoemd, waarvoor zich vijf gegadigden hadden gemeld. Op 2 mei van dat jaar werden de kandidaten naar Wageningen ontboden, waar zij voor de heren een soort examen moesten afleggen in lezen, rekenen, schrijven en zingen. Slechts een onderzoek naar Bijbelkennis, ook voor een koster onmisbaar, werd aan een deskundige ds. F. Drijfhout, overgelaten. Uiteindelijk werd Robert Wouterse de gelukkige, waarbij echter niet over zijn beloning wordt gesproken.
Daar worden wij iets wijzer van als deze man enkele jaren later zijn beklag doet over zijn geringe verdiensten en daar nader op in gaat. Als doodgraver ontving hij voor het graven van een graf en regelen van de begrafenis slechts een schepel rogge. Beter was de man af wanneer een vooraanstaand persoon in de kerk werd begraven, hetgeen weliswaar meer werk met zich meebracht, maar acht stuivers opleverde. Het voorlezen in de kerk en klokluiden bracht niets in het laadje; alleen als het heilig avondmaal werd gevierd kon hij op wat materieel voordeel rekenen. De koster moest dan tijdig bij een bakker het benodigde brood bestellen en deed dit aan de royale kant want wat er overbleef, mocht hij mee naar huis nemen. Hij greep echter naast de wijn; het restant werd voor een volgende gelegenheid bewaard.

ONDERWIJS

Bleef over zijn inkomsten als schoolmeester: voor elk kind ontving hij zes stuivers per maand, althans wanneer de ouders niet armlastig waren; hun spruiten ontvingen gratis onderwijs. De geschiedenis vermeldt niet of zijn klacht tot verbetering leidde, maar wel duidelijk is dat het beroep van koster geen baan was om rijk van te worden.
Ook de gezondheidszorg kwam gedeeltelijk voor rekening van de Ambtsjonkers; daarvoor stelden zij een “chirurgijn” aan op een traktement van vijftig gulden per jaar, waarbij de man zelf zijn verstrekte medicijnen in rekening kon brengen. Daar maakte de man een gepast gebruik van, hetgeen blijkt uit in het gemeentelijk archief bewaard gebleven rekeningen, anno 1760, van ene Hendrik Overheyden, chirurgijn in Harskamp, ’t Woud en Lunteren. Zijn tarief voor bezoeken en geneesmiddelen varieerden van twee tot twintig stuivers, hetgeen als zijn hulp veelvuldig werd ingeroepen toch aardig op kon lopen. Zo staat over de maand augustus genoteerd: “dertig maal de pastorie gevisiteerd en van medicijnen voorzien”, tegen een totaal bedrag van zes gulden.

VROEDVROUW

In 1768 werd door de Ambtsjonkers zelfs een vroedvrouw aangesteld daar door gebrekkige en onkundige hulp, nogal eens vrouwen in het kraambed stierven. Als zodanig werd benoemd vrouw Overheyde uit Arnhem, tegen een beloning van honderd gulden per jaar.
Daar ook het onderhoud van de kerken voor rekening van de Ambtsjonkers kwam, moesten op de jaarlijkse vergaderingen de kerkenraden, uitgezonderd dan die uit Ede, rekening en verantwoording afleggen. Vooral op dit terrein voerden de jonkers een uiterst zuinig beheer; urenlang kon worden gedebatteerd over de noodzakelijkheid om een lekkend dak of verstopte schoorsteen te repareren, terwijl grotere werken steevast op de lange baan werden geschoven.

RECHTBANK

Heel wat royaler deden de Ambtsjonkers tijdens het jaarlijks landsgericht, maar de hieraan verbonden kosten kwamen dan ook geheel voor rekening van het Ambt Ede. Deze rechtbank, onder leiding van de landdrost van de Veluwe, bijgestaan door advocaten, aanklagers en de Ambtsjonkers, behandelde onderlinge geschillen, beledigingen, diefstal en dergelijke kleine zaken, die thans voor het kantongerecht zouden komen. De zittingen vonden plaats op het kerkplein, dus in de open lucht en duurden, daar overtredingen van het afgelopen jaar werden behandeld, twee à drie dagen. Bij schuldig verklaring bestonden de straffen vrijwel steeds uit geldboeters. De schout had maar te zorgen dat deze tijdig werden betaald. Tijdens de avonduren hielden de heren van goed eten en drinken, waardoor de herbergiers goede zaken deden, maar het Ambt Ede bijkans failliet ging. Voor verteringen gemaakt tijdens het landsgericht te Ede van drie tot zeven mei 1689, diende de kastelein van “de Posthoorn” een rekening in van niet minder dan vijfhonderd vijfenzestig gulden en vijf stuivers.
Waren de zaken in Ede afgehandeld, dan trok het gezelschap voor hetzelfde doel naar Barneveld waarbij boeren uit het Ambt met hun paarden en wagens maar voor gratis transport hadden te zorgen. Zo ging het de hele Veluwe over, zodat de Ambtsjonkers een aantal weken verzekerd waren van een goede en kosteloze verzorging.

Dit waren slechts wat losse notities over het beheer van de Ambtsjonkers in Ede, waaraan in 1795, met de komst van de Bataafse Republiek een einde kwam. Wie zich verder in deze periode wil verdiepen, het gemeentelijk archief beschikt over talrijke gegevens die, hoewel moeilijk leesbaar, zeer interessant blijven.

H.J. Nijenhuis EDESE COURANT 7/05/1986


ID-nr: 51 - Bron: www.erfgoedede.nl
Aanvullingen / verbeteringen / opmerkingen?
Stuur een mailtje met vermelding van ID-nr: 51.