Menu
Stichting Erfgoed Ede
Verhalen
 
 


Edenaren uit de tropen


Dit artikel is eerder gepubliceerd in het periodiek van de vereniging Oud Ede, "De Zandloper", nr 10, 1975

Allereerst een kleine ontboezeming; het is allerminst mijn bedoeling met deze stukjes in de Zandloper de geschiedenis van Ede te verrijken; dat laat ik liever aan ter zake kundigen over. Waar het mij uitsluitend om gaat, is wat te vertellen van veelal doodgewone eenvoudige mensen, die zo'n halve eeuw of langer geleden, toen iedereen nog iedereen kende, hun stempel op onze dorpsgemeenschap drukten.

Tot deze groep behoorden ongetwijfeld ook de oud-Indiëgangers Karel Jansen en Kees Abbo, aan wie wij ditmaal wat aandacht willen schenken.

In vroeger jaren oefende de Oost-lndische archipel een grote aantrekkingskracht uit op jonge mensen, die wat van de wereld wilden zien en op zoek waren naar avontuur, zo mogelijk gecombineerd met een goede baan. De gemakkelijkste, en tevens goedkoopste manier om in dat land van belofte te komen, was dienst te nemen in het voormalig Koninklijk Nederlands Oost Indisch Leger, het K.N.I.L.  Door de jaren heen, tot aan de tweede wereldoorlog, hebben ook heel wat Edenaren deze weg bewandeld.

Na te zijn goedgekeurd werd voor een bepaald aantal jaren een dienstcontract getekend; daarna kregen zij hun eerste opleiding in Holland om vervolgens hun toekomst tegemoet te stomen. Na het uitdienen van het dienstverband, konden zij "bijtekenen" of op Rijkskosten naar het vaderland terugkeren.

De meeste plaatsgenoten zochten na korte of langere tijd hun dorp weer op. Zij vonden een burgerbaan, veelal weer in Riiksdienst aan één der kazernes en raakten al spoedig, ondanks hun soms glorieuze thuiskomst, in het vergeetboek. Maar de twee reeds genoemde mensen waren zulke opvallende figuren, dat voor velen hun namen nog een bekende klank hebben.

Allereerst dan Karel Jansen, officieel bij de burgerlijke stand ingeschreven als Gerrit Carolus Maas Jansen, maar weinigen die dat wisten: in de volksmond was het altijd kortaf "Karel". Hij kwam uit een gezin van acht kinderen, allemaal jongens, waarvan er echter twee al jong waren overleden. Van de overgebleven zes gingen er maar liefst vier hun geluk in de tropen zoeken, een zeldzaam feit, vier broers als vrijwilliger naar lndië.

Na hun diensttijd lieten zij zich voor een nagemaakte "benting" (een Indisch fort) vereeuwigen, compleet met alle verworven onderscheidingen. Trouwe Oranjeklanten als zij waren, werd er een foto naar H.M. de Koningin gestuurd, die hen later daarvoor Haar hartelijke dank betuigde. Hierboven staat deze foto, gemaakt door fotograaf M. W. Mens: v.l.n.r. Karel, Hendrik, Jan en Louis. Op het bordje staat: Aangeboden aan H.M. de Koningin door de vier gepensioneerde gebroeders Jansen 31 Augustus 1921 .

stichtingerfgoedede.nl-/fotoalbum/plaatjes/edenaren_uit_de_tropen_fam_jansen_hme_321732.webp

De benting was genaamd: Tjot Choe.

Even, in het kort, hun dienstverloop: Karel was de oudste; geboren 30 jull 1864, nam hl] in 1880, dus op zestienjarige leeftijd, vrijwillig dienst bij de marine, stapte in 1890 over naar de landmacht om in 1900 het soldatenleven voor gezien te houden. Hij werd onder opzichter bij de Staatsspoor van Oost-Indië om tenslotte in 1920 weer in Ede terug te komen.

Hendrik, geboren 1868 en Jan, 1870, een tweelingbroer van Cornelis (die blijkbaar geen behoefte had het zover van huis te zoeken), waren al wat ouder toen zij hun handtekening zetten en hebben het ook niet zo lang volgehouden. Zii vertrokken beiden in 1897 en waren resp. in 1912 en 1910 weer thuis.

Jan Jansen kreeg een baan als burgerwerkman bij  het 8e Regiment  Veldartillerie. Op 30 april 1930 vierde hij zijn veertigjarig jubileum in Rijksdienst; het werd voor deze bescheiden man een onvergetelijke dag; vele waarderende sprekers en het geheel opgeluisterd door het destijds zo populaire muziekkorps te paard, de O.M.V.A. onder leiding van de heer Tabois.

Tenslotte Louis, de jongste , geboren 1877, die - waarschijnlijk aangespoord door zijn oudere broers - in 1910 de grote sprong waagde. Blijkbaar hieId hij niet van Iange verbintenissen, want in 1915 wandelde hij alweer door de straten van Ede. Nog korter duurde zijn huwelijk, hij trouwde 5 febr. 1920, maar was op 20 mei van datzelfde jaar alweer gescheiden.

Karel, weliswaar de oudste, was ook na zijn pensionering nog zeer vitaal en levenslustig, genietend van elke dag. Altijd goed gehumeurd, strooien hoed op en de wandelstok zwierig in de hand, was er geen plaatselijke gebeurtenis, groot of klein, of Karel was present.

De mooiste dag van het jaar was voor hem 31 augustus, Koninginnedag. Dan stak hi] zich in zijn beste pak, alle onderscheidingen, en dat waren er heel wat, op de borst gespeld en stapte 's morgens om acht uur, bij het eerste feestelijke klokgelui de straat op. Fier liep hij dan het hele dorp door om daarna in zijn stamcafé de eerste borreltjes op de gezondheid van H.M. te nemen. Dan werd het tijd om naar de hei te gaan, waar op die dag door het garnizoen parade werd gehouden.

Karel wist dan, wijzend op zijn indrukwekkende rij medailles, alle controleposten te verschalken en stelde zich pal naast de verhoging op, waar de hoge officieren stonden om de parade af te nemen. Stram in de houding, de rechterhand saluerend aan zijn strohoed, inspecteerde hij op zijn manier de troepen, om later, stoer marcherend, voldaan het paradeterrein te verlaten. Helaas, meestal was het warm op de hei, maar ook zonder dat kreeg Karel na zo'n hoogtepunt altijd dorst.

Daar was in een café wel wat aan te doen; Karel deed dat ook en zo grondig, dat hij tegen één uur niet meer wist wat voor dag het eigenlijk was en maar naar huis sukkelde. Het middagprogramma was doordoor meestal voor hem verloren, maar tegen de avond was hij weer present. Dan trommelde Karel alle kinderen uit de Kolkakkers bij elkaar - hij woonde destijds aan de Engweg - deelde vlaggetjes en lampions uit en hield, aan het hoofd van de stoet lopend, met hen optocht in de buurt. Want Karel was een kindervriend en omgekeerd, alIe kinderen waren gek op hem. Hij leerde hen allerlei Indische versjes zoals: "In de hoge klapperboom" en "Sorino het kind uit de dessa, die stampte haar padi tot moes". Enthousiast zongen de kleuters mee, al hadden velen, in hun onschuld, de tweede regel van het laatste versje omgevormd tot "Die stampte haar papa tot moes".

Gek was hij ook op oorlogje spelen. Destijds lag er een vrij hoge heuvel, de Papekop, - de Papekoplaan herinnert er nog aan, en op de top van die heuvel had Karel met behulp van de kinderen een stevige vesting gebouwd waar fier de driekleur op wapperde. Hij verdeelde de kinderen in twee groepen, de aanvallers en verdedigers die vqoral moesten zorgen dat de vlag niet in het bezit van de eerste groep kwam. Gewapend met stokken, stenen en wat maar nuttig kon zijn werd de heuvel bestormd en op dezelfde manier verdedigd. Het ging er niet zachtzinnig toe; Karel had een hekel aan laffe soldaten en een blauwe plek meer of minder kwam er niet op aan.

Zelf was hij ook een vuurvreter geweest; een Indisch blad uit die tijd wist te berichten, dat fuselier Jansen, stamboek nr. 30439 zich bij Tjot Djamenna op 25 aug. 1896 zeer moedig had gedragen. Hij was de eerste die de kali overtrok om daarna alleen, het geweer in de handen, op de benting aan te stormen, die veroverd moest worden. Weliswaar was de vijand al een dag daarvoor verdwenen, maar dat deed aan de moed van fuselier Jansen niets af.

Dat was Karel, die bij de kinderen beurtelings aanvoerder van de verdedigers en aanvallers was. Onnodig te zeggen dat de partij, waarvan hij het commando had, overwon. Maar als de strijd gestreden was, verzamelden zich vriend en vijand en deelde Karel met gulle hand aan allen een glas limonade uit.

De nagebootste benting op de foto was gebouwd in de tuin van Karel 's woning; compleet met aarden wal, slieten en gresbuizen die kanonnen moesten voorstellen. Zo eens per jaar, als Karel goed bij kas zat, werd het terrein van de strijd naar hier verplaatst. Hij kocht dan een partijtje vuurwerk en verdeelde de kinderen weer in twee groepen. De verdedigers gooiden hun rotjes en voetzoekers door de gresbuizen, waardoor het scheen alsof de kanonnen van Karel werkelijk vuurden. De anderen gooiden hun portie over de omheining om te trachten de kanonniers uit te schakelen, terwijl Karel, nu geheel neutraal,. beide partijen enthousiast stond aan te moedigen.

Ja, dat was Karel op zijn best. Naarmate hi] ouder werd, trad hij minder op de voorgrond. Hij sloot zich aan bij het Leger des HeiIs en heeft zijn laatste jaren in rust, en vrede met zichzelf doorgebracht.

Ook in het Park, het tegenwoordige Ede-Zuid kwamen omstreeks die zelfde tiid wat Indiëgangers wonen, o.a. Martens, die ook nog jarenlang aan één der kazernes heeft gewerkt en van Bemmel, die meer zag in een zelfstandig bestaan. Hii handelde, veelal per kruiwagen, in alle mogelijke en onmogelijke artikelen en trok zich van vergunningen geen snars aan. Dat bracht hem nog wel eens in conflict met politieman v.d. Brink, die als een burgemeester in het Park regeerde en waarbij van Bemmel meestal aan het kortste eind trok.

Gelukkig voor hem veranderde dat toen zijn jongens zo oud geworden waren dat die bij  v.v. "Ede" gingen voetballen. De politieman was namelijk een enthousiast voetballiefhebber en dacht er niet aan een voetballer of iemand uit diens familie een bekeuring te geven; hooguit gaf hij bij een of andere overtreding een waarschuwing.

Maar de belangrijkste figuur van dit groepje voormalig Oost-Indische soldaten was hier Kees Abbo of, zoals iedereen hem noemde, Keesie Aboe. Keesie was een geheel andere man als Karel Jansen, bi] lange na niet zo monter en opgewekt. Waarschijnlijk daardoor droeg hi] ook geen strooien hoed maar een klein grijs petje met zwarte glimmende klep.

Hi] had uit de warme streken een vrijwel onlesbare dorst meegebracht, maar zijn vrouw -kinderen had hi] niet- beweerde altijd: "Jouw pensioen is net groot genoeg om van te eten, maar drinken kan niet lijden ". Daar er bij zijn vrouw dus geen cent los te krijgen was voor een slokje zocht en vond Keesie andere wegen om een eigen zakcentje bi] elkaar te krijgen. Daartoe liet hi] geen middel onbeproefd en niets was hem te gek als er een paar centen mee te verdienen waren.

Zijn eerste tactiek was medelijden opwekken, al kwam het eigenlijk op gewoon bedelen neer. Hij bezat een klein· tabaksdoosje voor opberging van zijn pruimtabak, maar op de bodem van dat doosje lagen constant elf centen. Hij woonde aan de 1e Parkdwarsstraat, tegenwoordig de Willem Witsenlaan, en slofte vandaar de Parkweg over. Bekenden en onbekenden hield hi] aan, haalde zijn tabaksdoos voor de dag, wees op die elf centen en soebatte: ."Ik heb erge dorst, maar kom precies vier centen te kort om een glaasje bier te kopen, kun jij die missen?" Uit medelijden met het sjofele mannetje lukte dat vaak en werd er een stuiver in het doos ie gegooid. Maar die bleef daar niet lang, al gauw stak Keesie die in zijn broekzak om met dezelfde elf centen een volgend slachtoffer te vinden.

Zijn tweede bijverdienste zocht Keesje bij het station; minstens de helft van de dag bracht hij daar door op zoek naar vrachtjes. Er was toen een officiële kruier, ook wel witkiel genaamd, Hul heette de man, die tegen vergoeding de reizigers hielp met hun bagage, hetzij naar een hotel of naar de opstapplaats van het trammetje Ede-Wageningen en eventueel andere adressen. Hul en Keesie waren gezworen vijanden, want Keesie zag daar ook brood in. Als het even mee zat was hij Hul te glad af, ondanks dat deze in een bevoorrechte positie verkeerde, doordat hij de klanten al op het perron kon opvangen. In die tijd was nog een perronkaartje à vijf cent nodig dat Keesje er niet voor over had. Toch was hij brutaal genoeg om, als de kruier met zijn klant op het Stationsplein was gekomen, te proberen het vrachtje af te pikken, door naast de reiziger te gaan lopen en hem in het oor te fluisteren: "Die vent is veel te duur, ik doe het voor de helft", Soms nog met succes ook tot machteloze woede van Hul.

Maar ook Keesie liep risico's; er was nu eenmaal geen vast tarief voor een dergelijke dienstverlening. Op een keer pikte hij een klant die met zijn koffer helemaal naar hotel Schimmel, dus midden in het dorp, moest. Welgemoed zeulde Keesje die bagage, al babbelend met de man, over de Stationsweg, zette bij het hotel met een "asjeblieft meneer" en zijn petje netjes in de hand zijn vracht]e neer en werd vorstelijk beloond met vijf cent. Keesje vloekte alle duivels uit de hel, maar de klant was al naar binnen. Waarop hij, scheldend op de gierigheid van sommige mensen, aan de lange terugweg begon.

stichtingerfgoedede.nl-/fotoalbum/plaatjes/edenaren_uit_de_tropen_kees_aboe_hme_311485.webp

Keesje wist het hele voetbalprogramma van de v.v. "Ede" met de aanvangstijden uit zijn hoofd. In die dagen waren de bussen nog niet zo in, dus de meeste verenigingen die in Ede op bezoek moesten kwamen per trein. Dan stond Keesie, gewapend met een lange stok, op het stationsplein en riep, zodra hij de spelers aan zag komen : "Jongens, koffertjes dragen, voor vijf cent per stuk" . Daar ook voetbal Iers soms liever lui dan moe zijn , lukte dat nog vaak. Keesje legde dan de stok over zijn schouder, de jongens hingen hun koffertje eraan en dan ging het, met een afgeladen Keesje voorop, in optocht naar het voetbalveld. Hl] bood ook wel aan "voor zeven en een halve cent heen en teruq"; maar daar trapten de sportmannen niet gauw in, want Keesie vroeg dan vooruitbetaling. Heel verstandig overigens, want als de wedstrijd om half drie begon, zat Keesie een kwartier later al in zijn stamcafé Leenders op de Parkweg en het was niet zijn gewoonte naar huis te gaan voor de centen op waren.

Ook fungeerde Keesje vaak als reclameman. Iin het dorp was v.d. Meyden, de klepperman, de aangewezen persoon om de verschillende koopjes, uitvoeringen of bijeenkomsten aan de dorpsgemeenschap bekend te maken. Maar in het Park kwam hij zelden. Daarom deed men dat daar anders; met grote letters werd hetgeen onder de aandacht gebracht moest worden op een stuk karton geschilderd.

Men stelde Keesje een kwartje beloning in het vooruitzicht als die, soms met het bord aan een lat gespijkerd , een andere keer met een touw om zijn nek gehangen, alle straten, de woningbouw "Vooruit" inbegrepen, door wandelde. Hij moest dan aan de uiterste grens van de bebouwde kom, de Koepelschool, beginnen en het was opmerkelijk: hoe meer hij het einddoel van de route naderde, altijd zijn stamcafé, des te meer werd het tempo opgevoerd.

Een dergelijke opdracht aanvaardde Keesje graag; hij had voor deze functie zelfs nog een soort narrenpak beschikbaar, in de geest van· de vroegere Gaart de hardloper, maar dan wel tegen dubbel tarief. In het jubileumnummer van de vv. "Ede" in 1970 staat nog een prachtige foto van zo'n gelegenheid met Keesje in vol ornaat 

Ja, die Keesje heeft nog weleens voor opwinding gezorgd daar in de Parkdwarsstraat. Op een avond, tegen schemer, kwamen een paar buren thuis en zagen een vel wit papier bij Keesje achter het raam geplakt. Nieuwsgierig kwamen ze naderbij en lazen, tot hun schrik: "Keesje heeft zich opgehangen". De hele straat kwam in rep en roer; politie v.d. Brink werd gehaald, die de deur forceerde maar niets ongewoons zag; het huis was van onder tot boven keurig opgeruimd. Van de Brink kende zijn pappenheimers; resoluut stapte hij, gevolgd door de halve buurt, naar Leenders en jawel hoor, daar zat Keesje, in opperbeste stemming.

"Wat is dat nou, Kees, wij dachten dat je er een eind aangemaakt had", vroeg de agent. "Was ik ook subiet van plan", aldus Keesje, "de vrouw is een paar dagen naar familie, ik had niets verdiend en dan zonder een druppie in huis, dat is niet vol te houden. Maar net, toen ik wou beginnen, struikelde ik over het vloerkleed en laten daar nou twee kwartjes onder liggen. De vrouw stopt altijd geld weg. Maar nou had dat ophangen niet zo'n haast meer, alleen had ik dat papier weg moeten halen"

We gaan stoppen. Karel en Kees waren geen bijzondere mensen, maar we denken toch met een beetje weemoed aan dergelijke figuren terug.

H.J. Nijenhuis


ID-nr: 55 - Bron: www.erfgoedede.nl
Aanvullingen / verbeteringen / opmerkingen?
Stuur een mailtje met vermelding van ID-nr: 55.