Menu
Stichting Erfgoed Ede
Verhalen
 
 


Hendrik van der Mheen, de smid uit het Nederwoud onder Lunteren


Van der Mheen -deel 1

Dit verhaal is het resultaat van een gesprek d.d. 16 januari 2008 met Ab van der Mheen, een broer van mijn schoonmoeder Hendrika Knottnerus-van der Mheen (oom Ab). Aanleiding daarvoor was een eerste inventarisatie van het archief van hun moeder Jacoba, zoals dat uit de erfenis van hun broer Jan van der Mheen (oom Jan), via zijn dochter Nelleke, bij schoonmoeder (mama, tante Riek) was beland. Daar was het in een kast beland, waar Coby (mijn echtgenote, en oudste dochter), die inmiddels vrij vaak bij haar moeder was, het terugvond. Mama, die wist van mijn belangstelling voor geschiedenis, vond dat ik er maar eens naar moest kijken.

Ik heb alles op datum gelegd, en in een map gestopt. En deze map is samen met Ab doorgenomen. Het resultaat was dat hij, bij veel van de documenten, aan het vertellen sloeg, en daarvan zijn notities gemaakt die onderstaand zijn weergegeven. Een en ander als aanzet tot een stukje geschiedschrijving van de familie van der Mheen.

Het eerste onderwerp betreft een gedicht van Nic. Beets: “Oost West, Thuis Best”. Dit is een handschriftcopie, gemaakt door A. van Schothorst d.d. 14 januari 1908. Ab noemt deze Albert: ome Albert. Ome Albert was kaashandelaar en had een kruidenierszaak op de Hakselseweg in Ede. De titel van het gedicht is een gezegde geworden, en dekt de inhoud volkomen. De reden waarom Albert van Schothorst het heeft afgeschreven laat zich, denk ik, eenvoudig raden: als afstammeling van een oud boerengeslacht was hij met al zijn vezels verbonden aan zijn afkomst. En zijn ziel was voldoende romantisch om in dit gedicht zijn gevoelens duidelijk verklankt te zien.

De kinderen van de familie van Schothorst werd het volgen van lager onderwijs niet toegestaan. Dit was omdat zij geen “pokkenbriefje” hadden, zij waren niet ingeënt tegen de pokken. Want de familie van Schothorst was op religieuze gronden tegenstander van inenten. En zonder zo’n “pokkenbriefje”, zo’n bewijs van inenting, werd de toegang tot de school ontzegd. En zeker toen één van de kinderen (Ab zegt: één van de tantes) hersenvliesontsteking had was schoolbezoek taboe. Ook de kinderen van Hendrik van Schothorst, en dat waren er dertien!

De oudste dochter, Gerritje, is nog wel naar school geweest, dochter Jacoba alleen de eerste drie leerjaren. Daarna zijn de kinderen niet meer op school geweest. Voor Jacoba was dit extra vervelend, zij wilde namelijk al vroeg onderwijzeres worden. Dat zij dit in zich had was wel duidelijk. Ondanks haar slechts beperkte schooltijd heeft zij toch kans gezien enige kinderen (Ab spreekt van 3 of 4) les te geven in lezen en schrijven. Haar broers Albert en Jan behoorden daartoe.

In de verzameling zit ook een met potlood, en in schoonschrift, vervaardigd blad waarop een vraag, met bijbehorend antwoord, uit de Heidelbergse catechismus (in dichtvorm) is weergegeven. Ab biechtte op dat hij de hele catechismus, plus zes coupletten van het Wilhelmus, uit z’n hoofd had geleerd. Niet omdat hìj dat nodig vond, maar omdat moeder Jacoba hem dat als straf had opgedragen. ’t Was dus een echte onderwijzeres: straffen moet een doel hebben. Daarmee was ze haar tijd vooruit!

Een ander curieus document is een verklaring van Nederlanderschap. De burgemeester van Barneveld verklaart op 26 november 1910 dat Hendrik van der Mheen, van beroep smid, geboren 24 maart 1888 en wonende in deze gemeente door geboorte Nederlander is en ongehuwd. Waarom zou deze Hendrik (de latere vader van Ab en z’n broers en zussen) zo’n verklaring nodig hebben?
Wel, Hendrik was één van drie zonen van de smid Hendrik van der Mheen uit Barneveld. Maar in die smederij was niet genoeg plaats om deze drie zonen, alle drie smid geworden, aan voldoende werk en inkomsten te helpen. Er moest dus voor extra inkomsten gezorgd worden. Zoon Hendrik wilde wel bij de post. Dat kon hij mooi “er bij” doen. Maar om ambtenaar te kunnen worden moest je aantonen dat je Nederlander was. Bovendien was het kennelijk ook vereist dat een beginnend ambtenaar niet gehuwd was. Dat zal wel om financiële redenen zijn geweest. Hoe dan ook, Hendrik kreeg z’n bewijs van Nederlanderschap, en is inderdaad postbode geweest.
Niet zo lang, overigens. Want hij werd al vrij rap ook weer ontslagen. Dat kwam omdat hij op een kwade dag een brief moest bezorgen. En het was heel slecht weer, veel regen. Het zandpad naar de boerderij, waar die brief afgegeven moest worden, was dan ook slecht begaanbaar. Hendrik dacht: “die brief doe ik morgen wel”. Helaas voor hem betrof die brief een schrijven van een leverancier. En laat nou in de middag van diezelfde dag de vertegenwoordiger van die leverancier op bezoek gaan bij de boer, om eens te praten over de inhoud van die brief!

Boer verbaasd, vertegenwoordiger verbaasd, leverancier boos. En dus werd er bij de chef van het postkantoor in Barneveld nagevraagd, waarom de brief niet bezorgd was. Enfin: Hendrik werd ontslagen wegens plichtsverzuim.
Goede raad was natuurlijk duur. Maar kennelijk trok het ambtenarenbestaan Hendrik wel aan. En heeft hij gesolliciteerd als commies bij ’s Rijksbelastingen. Dat blijkt uit een oproep d.d. 23 januari 1923, waarin hij wordt opgeroepen voor een vergelijkend examen, “mits gij dan nog ongehuwd zijt”. Of Hendrik ooit commies is geworden vermeldt de geschiedenis niet. Maar ’t zal niet zo zijn geweest, omdat hij toen allang getrouwd was.

Omdat de documenten chronoligisch zijn gerangschikt is het verhaal noodgedwongen wat springerig, zo af en toe. Zo ook hier. Want we komen nu een schrift, een cahier, tegen waarin Hendrik van der Mheen aan het woord komt. Over iets wat hem boven alles heeft bezig gehouden: het geloof. Daarover later meer.

We komen dan bij een ontroerend stuk. Het is een brief, die Jacoba van Schothorst schrijft aan haar ouders, broers en zussen. Hendrik van Schothorst, landbouwer op boerderij Schothorst, was gegrepen door het Woord, en zag het als zijn roeping dat Woord te verkondigen. Hij heeft zijn boerderij verpacht, en is in Westzaan als oefenaar gaan werken. Hij nam zijn gezin mee, behalve Jacoba, Die moest achterblijven om op haar grootvader te passen. Uit haar brief spreekt eenzaamheid, en zij zoekt zo jong als ze is troost in haar geloof. Maar ze is ook nuchter genoeg om aan het eind te schrijven: “uw komt toch als grootvader jarig is. Als het kan breng dan..”. Het vervolg is doorgehaald, maar ’t lijkt er op dat ze schreef “het geld". Want ze moest natuurlijk wel de booschappen kunnen betalen.

Zij schrijft: “O, het is toch wat mensch te zijn, en geen borg voor de schuld”. Maar zij vervolgt ook met: “maar ik heb toch gedurig hoop en troost uit Psalm 27, het laatste vers, het eerste gedeelte: zoo ik niet had gelooft dat in dit leven enz.”. Jacoba van Schothorst, grootgebracht in de Vreze des Heere, zag kennelijk toen al wat haar latere echtgenoot met zo veel overtuiging heeft verkondigd.

In Zaandam waren overigens ook problemen. Zo schrijft moeder van Schothorst een brief aan haar oudste dochter Gerritje, op 28 november (jaartal onbekend). Die kan ze niet afmaken, en Hendrik gaat verder: “Tot hiertoe is moeders brief, en nu wil ze dat ik hem zal afmaken. Want moeder ligt nu op bed en moet veel rust hebben. Want moeder heeft het aan het hart”.
Dan breken er gelukkig ook weer betere tijden aan. We zien een nota van de fa. Tick uit Barneveld voor Mej. J. van Schothorst te Lunteren. De datum is 5 augustus 1918, en het betreft de aanschaf van een bed met toebehoren. Volgens Ab was dit ivm het huwelijk van Jacoba met Hendrik van der Mheen.
Na regen komt zonneschijn. En dan toch ook weer regen. Want op 23 december 1918 overlijdt Hendrik van Schothorst, de vader van Jacoba, op de leeftijd van 83 jaar.
Op 7 september 1924 overlijdt ook Hendrik van der Mheen Hzn, de vader van Hendrik van der Mheen en de schoonvader van Jacoba van der Mheen-van Schothorst.

Jacoba en haar Hendrik hebben eerst in Barneveld gewoond, in een huis genaamd Ruimzicht. Doch op zeker moment hebben zij besloten een boerderij te bouwen, in ’t Nederwoud, een buurtschap onder Lunteren, niet ver van Barneveld. Op grond van vader van Schothorst. En, 't bloed kruipt waar het niet gaan kan, naast de boererij verrees ook een smederij.
Zoals gebruikelijk in die dagen werd het benodigde kapitaal bijeengebracht door te lenen bij familie. Die leningen werden vastgelegd in schuldbekentenissen (obligaties), en één van die schuldbekentenissen, voor 1500 gulden, geleend van Evert van Bemmel (een oom), zit bij de papieren. De datum van die schuldbekentenis is 30 december 1922. Ab vertelde overigens dat hij er nog meer in z’n bezit heeft.

Hendrik van der Mheen, inmiddels dus “de smid uit het Nederwoud”, was zeer betrokken bij het geloof. Hij was ook zeer goed van de tongriem gesneden. De kerk waarmee hij was grootgebracht, was streng gereformeerd. Hendrik permitteerde het zich vraagtekens te zetten bij sommige zaken, zoals die in de kerk verkondigd werden.
De schoonvader van Hendrik van der Mheen, Hendrik van Schothorst, behoorde ook tot deze Gereformeerde Gemeente. De voorganger in die dagen was dominee Fraanje.
Onze smid schuwde het debat met ds. Fraanje niet. Dat liep echter zo hoog op, dat op enig moment Hendrik, en z’n gezin, niet meer ter kerke gingen. Hendrik van Schothorst, een man van aanzien in die dagen, en ook een oefenaar, heeft op enig moment z’n nek uitgestoken voor z’n dochter Jacoba en haar eigenwijze Hendrik. Hij heeft een brief geschreven aan de kerkeraad. Als oefenaar was hij natuurlijk ook zeer bekwaam in het hanteren van theologische argumenten en, nadat hij zich verontschuldigd heeft voor zijn inmenging, waste hij de mannenbroeders geducht de oren.
’t Gevolg was wel dat de kerkeraad broeder Hendrik van der Mheen, smid in’t Woud, een briefje schreven. Echter, zodanig van toon en opzet, dat broeder van der Mheen daar geen gehoor aan kòn geven. Hij diende immers op een Kerkeraadsvergadering een schuldbekentenis te doen. Dat kon hij niet doen, want dan zou hij letterlijk van z’n geloof moeten vallen.
Jacoba van Schothorst heeft nog een poging ondernomen om tot een oplossing te komen. Ab vertelde dat zij op enig moment naar ds. Fraanje is gegaan, met het doel de zaak uit te praten. Echter, de dominee wilde haar niet te woord staan, en zij werd door de kinderen van de dominee met stenen bekogeld en uitgescholden. Jacoba is terug gegaan, en heeft nooit meer enig contact met ds. Fraanje willen hebben. En in het vervolg ging het gezin van der Mheen van de Postweg ter kerke in Lunteren.

Ondanks alle kerkelijke beslommeringen gingen de zaken in de smederij gewoon door. En zo zien we, in februari 1925, weer een nota van de firma Tick verschijnen. Ditmaal voor H. van der Mheen, meester-smid in ’t Woud te Lunteren. Voornamelijk voor lijfgoed, zoals een kiel, een trui, een ponnetje en een borstrokje, maar ook wat woningtextiel als gordijnen. Al met al toch een flink bedrag, f 219,18. Nou zal het ook wel nodig zijn geweest, want het gezin van de smid groeide voorspoedig.

Hendrik van der Mheen werd door zijn Gereformeerde broeders wel voor een Antinomiaan gehouden. Ik probeer het samen te vatten: voor een Antinomiaan is de genade van God allesbepalend, niet de wettische begrippen. Niet het Oude Testament, maar het Nieuwe Testament was richtinggevend. Hij was geïnspireerd door de theoloog Kohlbrugge. Dat botst met een leerstelling van het Gereformeerde volksdeel, waar immers de predestinatie als waarheid wordt gezien. Daar zijn weinigen uitverkoren tot het hemelse, de meesten zijn al zo ongeveer vanaf de conceptie voor eeuwig verdoemd, dat is Gods wet. Tja, ’t zijn nog net niet twee verschillende geloven, maar op één kussen slapen kunnen ze niet.

Zoals gebruikelijk in die tijd, en nu ook: het geloof werd ook tot uiting gebracht in de politiek. En, welhaast onvermijdelijk, Hendrik van der Mheen werd aangetrokken door het gedachtengoed van de H.G.S., de Hervormd Gereformeerde Staatspartij. Ultra-conservatief, grote papenhaters, sterk nationalistisch, fel anti-socialistisch. God, Nederland en Oranje, maar dan met hoofdletters. Hendrik was, ‘k schreef het al, goed van de tongriem gesneden. En werd daarom al spoedig opgenomen in de kring rond de voorman van de H.G.S., ds. Limbeek. En werd ook kandidaat gesteld voor de Provinciale Staten. Ab herinnert zich nog dat hij in ’t Woud verkiezingsposters voor z’n vader plakte. Gekozen werd Hendrik overigens niet, de H.G.S. was een te kleine splinter.

Een leuk document is een factuur uit januari 1933. H. van der Mheen (Grof-, Fijn-, Hoef- en Kachelsmederij) stuurt z’n rekening over de periode van 3 juli 1931 t/m 31 october 1932 voor geleverde goederen en diensten aan H. van Schothorst, zijn schoonvader. Het totale bedrag is f 86,50. Daarvan is f 53,-- voor 40 st. gegalvaniseerde golfplaten, geleverd op 25 october 1932. Kennelijk werd het bedrag toen de moeite waard om maar eens te factureren. Ab vertelde daarbij dat z’n vader wel zaken verkocht die niet op voorraad waren, maar wel snel geleverd moesten worden. Dat was geen probleem, dan werd Ab naar de ooms in de smederij in Barneveld gestuurd, om te kijken of die wel konden leveren. En dat was toch een flinke wandeling.

Over 1938 zeggen de papieren ons niet veel. Alleen de rouwkaart van Hendrik van Schothorst is te vinden. Hij is 73 jaar geworden. En was de laatste van Schothorst die op de Schothorst geboerd heeft, de boerderij is naar Hendrik Folmer gegaan, een van z’n schoonzoons, die getrouwd was met Gerritje van Schothorst.

Begin 1939 wordt Hendrik door Roscam-Abbing benaderd, een voorman van de H.G.S, om hem op te volgen als voorzitter van het Provinciale Comité van de partij. In die brief wordt ook gememoreerd dat ds. van Schuppen zijn medewerking aan de HGS heeft toegezegd. Daarin heeft Hendrik van der Mheen een rol gespeeld, hij had veel invloed op ds. van Schuppen.

Maar dan, op 5 april 1939, slaat het noodlot toe. Op 51-jarige leeftijd overlijdt onverwacht Hendrik van der Mheen. De begrafenis vond plaats op de zaterdag voor Pasen, Stille Zaterdag. De steen op het graf is hieraan aangepast, en vermeldt “zijnde met hem begonnen”, aldus verwijzend naar de opstanding van Christus waarmee, voor gelovigen, het nieuwe, eeuwige leven begint. De steen is nog aanwezig op het Lunterse kerkhof. Ab heeft hem alle jaren onderhouden, maar recent deze taak aan Ad Ras overgedragen, omdat ook bij hem de jaren beginnen te tellen.
Overigens is de steen aangeboden door vrienden uit de H.G.S.

We naderen de oorlogsjaren. Een wel bijzonder moeilijke periode voor de familie. Daarover later meer.</p>


ID-nr: 105 - Bron: www.erfgoedede.nl
Aanvullingen / verbeteringen / opmerkingen?
Stuur een mailtje met vermelding van ID-nr: 105.