Menu
Stichting Erfgoed Ede
Verhalen
 
 


Kaatje Braafhart


Bij de vele mensen uit onze vroegere dorpsgemeenschap die nog altijd in de herinnering voortleven, behoort ongetwijfeld ook Kaatje Braafhart, een vrouw die de leeftijd van ruim honderd en drie jaar mocht bereiken.Catherina Koudijs, geboren 1 september 1826, was een dochter van Egbert Koudijs en Beertje Klaassen. Haar voornaam werd, naar dorpsgebruik, al gauw afgekort tot Kaatje en zo is het altijd gebleven.

Toen zij ter wereld kwam, was Ede nog een heel bescheiden heidedorp, amper bekomen van de Franse bezetting. Diligence en postkoets vormden al enige verbinding met de buitenwereld, maar pas de aanleg van de Rhijnspoorweg in 1840, waarbij ook Ede een bescheiden station kreeg, haalde ons dorp uit haar isolement. Toch ging het aantal inwoners toen niet direct met sprongen vooruit; per 1 januari 1849 telde de gehele gemeente slechts 8665 inwoners, zij het waarschijnlijk wel eensgezind, want 98% daarvan stond als Nederlands Hervormd ingeschreven. Later beleefde Kaatje de opkomst van fiets en auto, de intocht van het garnizoen, de mobilisatiejaren, de vestiging van de A.K.U.-fabrieken en de daarmee gepaard gaande uitbreiding van het dorp.

Bij haar geboorte was de heer Th. Prins eerste burger van Ede; Kaatje zou tijdens haar levensloop zeven burgemeesters en vijf vorsten of vorstinnen, t.w. Koning Willem I, Il en IlI alsmede koningin-regentes Emma en koningin Wilhelmina mee maken. Wat veel feiten en gebeurtenissen kunnen in een dergelijk lange levensloop plaats vinden!

Catharina Koudijs huwde 9 december 1848 met Lammert Braafhart, geboren 12 februari 1826, zoon van Casper Braafhart en Rikje Wessels en zou voortaan als Kaatje Braafhart door het leven gaan. Het jonge paar ging aan de Bunschoterweg wonen en kreeg in de loop der jaren negen kinderen, waarvan er echter al drie jong zijn overleden. Bovendien hebben zij nog een weesjongèn, Piet Waanders, de later zo bekende boswachter, groot gebracht. Het schilderachtige huisje, waar Waanders eens woonde, staat nog altijd aan de Kreelscheweg bij de ingang van het Edese bos.

Een klein jaar nadat hun jongste dochter, Gerritje Catharina, huwde met Otto Koetsier, overleed op 27 maart 1895 Lammert Braafhart. Kaatje stond toen al bekend als baker, de vrouw die bij gezinsvermeerdering acht dagen lang de verzorging van moeder en kind voor haar rekening nam. Bij talrijke Edese gezinnen heeft zij als zodanig gewerkt, en is daardoor zeer bekend geworden. De beloning ontving Kaatje het liefst in natura, levensmiddelen of gebruiksvoorwerpen; zeer gesteld was zij op textielgoederen ter aanvulling van haar overigens goed voorziene linnenkast. Dat bakeren betekende voor haar, nadat Lammert overleden was, een uitkomst. Van sociale voorzieningen, in welk opzicht ook, was nauwelijks sprake, ofschoon ten gevolge van de armenwet uit 1854 inmiddels in Ede ook een burgerlijk armbestuur gevestigd was.

Als eerste armenverzorger werd in 1860 de heer J. G. Eylander aangesteld, een functie die deze familie tientallen jaren zou blijven uitoefenen. Tevens werden toen de uitkeringen vastgesteld, bedragen die zelfs in die jaren geen naam mochten hebben. Voor de aardigheid een paar cijfers, afkomstig uit oude geschriften: een man die wegens ouderdom of andere oorzaken, niet meer tot werken in staat bleek, ontving een gulden per week, terwijl een weduwe zonder kinderen op drie kwartjes ondersteuning kon rekenen.

Dankzij haar reeds gevestigde werkkring heeft Kaatje Braafhart nooit een beroep op het armbestuur behoeven te doen; opgewekt deed zij haar werk, waar zij ook werd geroepen. Wel bezat zij zo haar eigen opvattingen op dit terrein; doktersadviezen liet zij gewoonlijk links liggen, zij hechtte meer waarde aan eigen ervaring. Zo gebruikte Kaatje in plaats van de aanbevolen veiligheidsspelden altijd doodgewone knopspelden. Deze waren veel goedkoper, en de baby werd door haar wel dusdanig ingepakt dat bezeren onmogelijk was. Tot op hoge leeftijd heeft Kaatje dit werk volgehouden; de negentig al gepasseerd zijnde werd zij nog boos op een kleindochter. De jonge vrouw had zich voor haar aanstaande bevalling verzekerd van hulp van een vroedvrouw, waarop Kaatje verontwaardigd reageerde: ,,Dat had ik toch kunnen doen, had het je ook geen geld gekost".

Nog een sterk staaltje van vitaliteit: in de zomer van 1926, dus even voor haar eeuwfeest, was zij op bezoek bij zoon Casper, landbouwer op Veldhuizen. Daar bleek men druk bezig met rogge maaien, waarop Kaatje subiet het stoppelveld op liep om een aantal schoven te binden, onder het excuus: “Effe zien of ik het nog kan". Een buitengewone, door en door gezonde, vrouw die Kaatje Braafhart. Wellicht mede daardoor deed zij lichte ziektegevallen in haar omgeving altijd af met: “Niks as luiigheid, laat ze maar gaan werken". Zelf wilde zij van dokter noch medicijnen weten, een pepermuntdrankje was goed voor alle kwaaltjes. Kleinzerig was zij blijkbaar evenmin, althans naar één van haar bekende gezegdes te oordelen: Kiespijn is geen pijn, maar een vrijer te hebben en daar niet bij te zijn, dat doet pijn".

Jarenlang is Kaatje Braafhart in haar huisje aan de Bunschoterweg op zichzelf blijven wonen, zij het dat er wel dagelijks klein- of achterkleinkinderen over de vloer kwamen, die altijd op een snee krentenbrood konden rekenen. Steevast elke zaterdagavond kwamen ook Egbert en Casper, twee getrouwde zonen op bezoek. De eerste om zich daar op zijn gemak te scheren, het mes van vader was nog prima, de ander voorzag haar wekelijks van een roggebrood en twee flessen melk. Later trok Kaatje bij haar dochter Margaretha in, die getrouwd was met de zaadhandelaar Hendriksen.

Haar laatste levensjaren heeft zij doorgebracht bij zoon Egbert Braafhart, gehuwd met Elizabeth Stronk. Dit echtpaar woonde aan de toenmalige Otterloseweg, en hier werd op woensdag 1 september 1926 haar honderdste geboortedag gevierd.Het werd een geweldige dag waarvan niet alleen de inmiddeis zeer uitgebreide familie maar bijkans het halve dorp getuige was. Mensen uit alle lagen van de bevolking kwamen hun opwachting maken; de voltallige gemeenteraad met wethouders, gemeente-secretaris Berger en burgemeester Creutz, verder vrijwel alle vooraanstaande personen uit ons dorp en honderden doodgewone burgers. Het bleef de hele dag een komen en gaan en te midden van al die drukte zat daar, in een fraaie leunstoel, een van de vele cadeau's, een glunderende, nog altijd levenslustige Kaatje Braafhart.

Zij had voor iedereen een geestig woord, haalde oude herinneringen op, en bleek onvermoeibaar. Men kon zich moeilijk voorstellen dat hier een vrouw zat, die honderd jaar lief en leed had meegemaakt. Zij stak haar mening nog geenszins onder stoelen of banken, en stelde toen al vast dat Ede niet meer het gezellige dorp van vroeger was. Zelf hield zij de oude tradities in ere; een nieuwe jurk werd onveranderlijk naar hetzelfde patroon gemaakt en nooit zou zij zich vertonen zonder de door de weekse- of zondagse muts op het hoofd. Het hoogtepunt kwam in de vooravond: terwijl reeds duizenden mensen op de Otterloseweg verzameld waren, verscheen het Edesch Fanfarecorps om de jarige een muzikale hulde te brengen. Onder het talrijke publiek waren afdrukken van een danklied, op de melodie van psalm 42, verspreid dat onder begeleiding van het muziekgezelschap door velen plechtig werd meegezongen.
Dit gedicht was vervaardigd door het destijds zo bekende hoofd van de school met de Bijbel, de heer J. A. Eygenraam en volgens het opschrift "opgedragen aan onze dorpsgenote, wed. C. Braafhart, ter gelegenheid van haar honderdste geboortedag". Het is goed bewaard gebleven en luidt:

Laat ons Gode met u loven Hem, die u dit eeuwfeest bracht
Heel een eeuw komt hij voltooien, laat verheugd ons bloemen strooien.
't Volle viertal leefgetijden gaan uw geestesoog voorbij
Eerst Uw jeugd, in blij verblijden van Uw's levens hooggetij
Dan Uw rijpheid, noeste vlijt. Vrouw en moeder, zware tijd
't Ging voorbij, de krachten bleven. Toen de grijsheid aan kwam zweven.
Grijsheid bracht U nieuwe zorgen. Gij werd weduwe, stond alleen
Doch Uw God gaf iedere morgen nieuwe moed, verlaten, neen
Als verjongd stond gij bereid 't kleine wicht dat hulploos schreit
Aan zijn moeder weer te geven. Zo versierdet gij Uw leven.
Eindelijk, eindelijk, moogt gij rusten, 't kind Uw's kleinkind aan Uw schoot
Levensavond, vol van lusten, straalt in goudglans vriendelijk rood
0, de morgen die U wacht, na des doodslaaps donk'ren nacht
Moogt gij straks in Hem ontslapen, die U bevrijdt van Satan's wapen.

Tot besluit speelde de muziek de zegenbede, psalm 134:3, waarmede een einde kwam aan deze veelbewogen dag.

Nog driemáal mocht Kaatje Braafhart haar verjaardag vieren; zi] bleef vitaal; lezen en breien ging nog altijd zonder bril. De laatste verjaardag, 1 september 1929 viel op zondag en werd daarom de maandag daarop gevierd. Dat najaar verminderden haar krachten geleidelijk en zij overleed, zonder een eigenlijk ziekbed te hebben gekend, op 20 januari 1930.


H. J. Nijenhuis.- Ede Stad 30-03-1983


ID-nr: 28 - Bron: www.erfgoedede.nl
Aanvullingen / verbeteringen / opmerkingen?
Stuur een mailtje met vermelding van ID-nr: 28.