Menu
Stichting Erfgoed Ede
Verhalen
 
 


Een Edese organistenfamilie - Van Zoelen


Men weet niet beter, bij een kerk hoort een orgel, onmisbaar instrument voor een passende omlijsting tijdens de dienst, en dus ook een organist. Toch was daar in ons dorp bij de grote, en toen nog enige kerk, een kleine anderhalve eeuw geleden nog geen sprake van. Vooral op het platteland was men niet bijster gesteld op muziek in welke vorm dan ook binnen de kerkmuren. Pas omstreeks 1840 gingen er stemmen op om, als begeleiding van de te zingen psalmen, over een orgel te kunnen beschikken.
Niet de kerkenraad, maar de verschillende buurten die door verkoop van grond aan het Rijk ten behoeve van de aanleg van de spoorlijn Amsterdam-Arnhem, aardig geld in kas hadden, zorgden voor het initiatief en grondkapitaal. Er werd een commissie in het leven geroepen die vol ijver aan het werk toog met als resultaat dat op zondag 23 februari 1845 een fonkelnieuw orgel in gebruik kon worden genomen. Eén en ander ging nogal met rumoer gepaard, waarover wij al eerder vertelden en dus nu niet op terugkomen.
Als eerste organist werd door de kerkvoogden met drie tegen twee stemmen benoemd Evert Eylander, nadat deze bij de Arnhemse organist v.d. Dusse een soort examen had afgelegd. Twee kerkvoogden hadden hun stem uitgebracht op Johannes Detmar, zoon van de bekende voorganger die ruim een half jaar voor de ingebruikname van het orgel op 5 augustus 1844 was overleden.
Het salaris van de organist werd vastgesteld op f, 75,- per jaar; de onmisbare orgeltrapper, een vrij zware baan, kreeg slechts f. 20,- per jaar, hoewel zo'n man graag beweerde: "Ikke en de organist speulden weer goed vandaag".
Op 1 augustus 1871 werd de heer Eylander opgevolgde door de heer J. van Zoelen die toen onmogelijk kon beseffen dat zijn zoon en later zijn kleinzoon zouden volgen, zodat thans bijna 110 jaar later, nog een lid van de fam. V. Zoelen het orgel bespeelt.
Jan v. Zoelen, geboren 17 maart 1834, gehuwd met Anna Barbara Clara Pothoven, was een telg uit een oud Edes geslacht. Hij was timmerman/meubelmaker van beroep en stond tevens nog als verhuizer ingeschreven.
In 1886 begon deze v. Zoelen een zaak in ijzerwaren, gereedschappen en meubelen in de Grotestraat die daar, zij het enorm uitgebreid en gemoderniseerd, nog altijd is gevestigd. Ondanks zijn nu veel drukkere werkkring bleef Van Zoelen organist en zou ruim dertig jaar, tot ieders tevredenheid, het instrument bespelen tot hij in het voorjaar van 1902 overleed. Zijn zoon Hendrik, geboren 7 februari 1886, toen dus amper zestien jaar oud, zette de steeds groeiende zaak voort en volgde tevens zijn vader op als organist.
Op dit terrein zou Hendrik van Zoelen een grote bekendheid in Ede verwerven. De toenmalige kerkenraad vond hem eigenlijk te jong, maar Hendrik had de muziek in zijn vingertoppen en speelde met zijn zestien jaar als een volslagen musicus. Men vond de volgende oplossing: officieel werd zijn moeder tot organiste benoemd, maar voortaan zat Hendrik van Zoelen elke zondag achter het orgel.
Vader Jan had zijn zoon al vroeg muziekkennis bijgebracht en nam hem dikwijls mee naar het grote orgel in de kerk om daarmee vertrouwd te raken. Tot zijn onbegrensde trots mocht Hendrik op twaalfjarige leeftijd alleen optreden door, bij het huwelijk van de kolenhandelaar Steenbeek met Elsje Bakkenes, de zegenbede te begeleiden. Maar het onderricht van vader alleen was niet voldoende; Hendrik kreeg lessen van de heer J. Thierrie te Wageningen en later van de bekende organist C. de Wolf, die het machtige orgel van de Eusebiuskerk te Arnhem bespeelde. Zo zat er in de Hervormde kerk een organist die van zijn jeugdig enthousiasme duidelijk blijk gaf. Het orgel bevond zich destijds nog boven het koor, dus vlak achter de preekstoel.
Jan v. Zoelen had daar altijd rekening meer gehouden; hij speelde veelal rustig zonder fortissimo's zodat de zang van de gemeente domineerde. De jonge Hendrik hield er een andere opvatting van orgelspelen op na; het zingen van de kerkgangers op langgerekte hele noten beviel hem maar matig. Dus trok hij alle registers open en verhoogde het tempo. De mensen vonden het prachtig -'wat kan dat jong spelen' - maar dominee dacht daar anders over. Hendrik v. Zoelen werd op het matje geroepen tijdens een vergadering van de kerkenraad, waar hem vermaand werd voortaan wat langzamer en vooral zachter te spelen. De jonge organist, in zijn eer gekrenkt, protesteerde: " Als ik dat doe, zakt de gemeente zover weg dat je het onmogelijk meer zingen kunt noemen". "Alles goed en wel", aldus de dominee, "maar ik heb liever dat de gemeente zakt dan dat mijn hoofd barst" waarmede het onderhoud was afgelopen.
In 1912 kwam aan dat knelpunt een einde doordat het orgel werd verplaatst naar de gaanderij. Jaar in jaar uit, vrijwel elke zondag was Van Zoelen op zijn post; bij de morgen- middag- of avonddienst en de nodige feestdagen. Het viel gewoon op als hij een enkele maal verstek moest laten gaan. "Hè, d'r zit een ander op 't orgel", fluisterde de mensen elkaar dan toe. Bovendien studeerde hij als het even kon, twee uur per dag om bij te blijven met als enige toehoorder een ruige spin. Dit diertje bezat blijkbaar een sterk ontwikkeld muzikaal gehoor; zodra de eerste tonen klonken verscheen de spin uit haar schuilplaats boven het orgel, liet zich zakken, om weer te verdwijnen zodra de muziek verstomde. Geen wonder dat Van Zoelen zich aan deze spin ging hechten; het beestje mocht volstrekt niet verjaagd, of erger nog, doodgetrapt worden.
De oorlogsjaren brachten Hendrik v. Zoelen de nodige moeilijkheden; in de winter 1941-42 werden kerk en organist gevorderd door de bezetter om Kersfeest voor de Wehrmacht te vieren. Kerkenraad noch Van Zoelen voelden er weinig voor maar in die dagen was er geen ontkomen aan. Tot overmaat van ramp werd in het koor een rijkelijk versierde kerstboom opgesteld, wat nog nooit was voorgekomen en in de ogen van de kerkvoogden je reinste heiligschennis betekende. Maar het Kerstfeest ging door en het werd volgens het programma afgewerkt. Na afloop marcheerden de soldaten de kerk uit een kerstboom met nog brandende kaarsjes achterlatend. De met de regeling belastte mannen pakten doodleuk de lange collectestokken, waaraan de bekende zwarte zakjes hingen en doofden daarmede de flakkerende vlammetjes.
In de laatste Oorlogswinter, toen talrijke razzia's schering en inslag waren, werd tijdens de Zondagochtenddienst ook de kerk omsingeld om bij het uitgaan jacht op onderduikers te maken. Gewaarschuwd door een attente koster, onderbrak de dominee zijn preek en verzocht diegenen die zich niet openlijk op straat konden vertonen, na de dienst in de kerk te blijven. Het bleken er vijf te zijn, die door de koster naar de gaanderij werden gebracht, waar Van Zoelen ze opsloot in het orgel.
Het inwendige van dit instrument was met een deur afgesloten waarvan alleen de organist een sleutel bezat om zo nodig een orgelstemmer de gelegenheid te geven zijn werk te doen. Het bleek een prachtige schuilplaats. Nadat de kerk was leeggelopen werd de gehele ruimte door soldaten en landwachters grondig onderzocht naar eventuele achterblijvers, maar tevergeefs. Wel moesten de jongelui het nodige geduld uitoefenen want pas laat in de namiddag werd de jacht opgegeven.
Behalve kerkdiensten begeleidde Hendrik v. Zoelen in de loop der jaren talrijke concerten gegeven ook in verschillende andere kerken, want hij dacht allerminst rechtlijnig. Diverse verenigingen deden voor hun uitvoeringen nooit tevergeefs een beroep op hem. Begrijpelijk dat hij, toen hij op zaterdag 12 mei 1962 zijn zestig jarig jubileum als organist vierde, en tevens een streep achter zijn muzikale loopbaan zette, de belangstelling enorm bleek. Zes en zeventig jaar oud, nog zeer vitaal en even enthousiast als aan het begin van carrière. Er werd een receptie in gegeven "Rehoboth" waar talrijke sprekers, vergezeld van bloemen en cadeaus zijn unieke loopbaan belichtten. Burgemeester Oldenhof deelde mede dat de zilveren medaille van de Oranje Nassau orde was toegekend en speldde het eremetaal onder daverend applaus op zijn borst. De oratorium vereniging "Excelsior" was vertegenwoordigd, "De Harmonie" bracht hem een serenade, kortom het werd een grandioos feest.
Maar het allermooist vond Hendrik v. Zoelen het concert in de kerk diezelfde avond, aangeboden door zijn kinderen, want ook die beschikten, hoe kan het eigenlijk anders, over veel muzikale aanleg. Twee dochters, resp. cello en fluit spelend, met zoon Jan aan het orgel brachten een programma dat een waardig slot van zijn loopbaan als organist betekende. Nu stond zoon Jan v. Zoelen, de derde generatie dus, klaar om het werk van zijn vader over te nemen. Nog vandaag aan de dag is hij als organist aan de Ned. Herv. Kerk verbonden, zodat het opschrift van dit verhaal niet ten onrechte is gekozen.

H. J. Nijenhuis -Ede Stad 05-11-1980


ID-nr: 44 - Bron: www.erfgoedede.nl
Aanvullingen / verbeteringen / opmerkingen?
Stuur een mailtje met vermelding van ID-nr: 44.