Menu
Stichting Erfgoed Ede
Verhalen
 
 


Zo was eens het Maandereind - deel 2


In de eerste aflevering “Zo was eens het Maandereind” werd een wandeling langs één zijde van het Maandereind beschreven. Keren wij nu, zoals gezegd langs de andere zijde terug, dan bevond zich hier ten afsluiting van het Maandereind de bescheiden woning (maar met veel grond) van de fam. Overeem, grenzend aan “Heesterheide”.
Bij Heesteheide, waarvan de tuin doorliep tot aan de Klinkenbergerweg begon de Stationsweg. In de raadsvergadering van 20 december 1923 werd besloten tot aankoop van de inmiddels leegstaande villa “Heesterheide” voor de prijs van f. 22.000,- Later werd een groot gedeelte van de tuin verkocht aan houthandel Tulp, zodat de villa uiteindelijk voor een zacht prijsje in het bezit van de gemeente kwam. Niet dat men het gebouw zo dringend nodig had, het werd voorlopig verhuurd aan diverse verenigingen en vond o.a. de Vaktekenschool er onderdak, maar het was de bedoeling “de Bree”, zoals de grond ten Oosten van het Maandereind werd genoemd, bouwrijp te maken. Met een verbindingsweg tussen begin Stationsweg en Klinkenbergerweg werd in 1926 begonnen. Hiervoor bleek aankoop van huis en grond van de fam. Overeem noodzakelijk. Het fraaie oude huisje van Overeem bleef voorlopig gespaard; hier heeft de heer ten Ham nog jarenlang een bloemisterij gedreven. De nieuwe weg werd, uit historisch oogpunt de Breelaan genoemd.

Na deze korte uitweiding komen we bij de openb. Lagere school, waar zoveel, thans bejaarde Edenaren hun eerste onderwijs hebben ontvangen. Achter op het schoolplein stond de woning van het hoofd; nog liggen heel wat namen van het personeel in het geheugen zoals de heren de Graaf, Braaksma, Coops, de Leeuw, Visser, v. Dis en juffr. Baljet om het daarbij te laten. De school dateerde uit 1863, werd in 1929 geheel verbouwd om op 17 april 1967 verplaatst te worden naar de Sijsseltselaan.

Naast de school de kapitale villa “Flora”, compleet met koetshuis, gebouwen die aan het toenmalige Maandereind eigenlijk niet thuis hoorden. Hier woonden eens dokter Mensonides en graaf van Hogendorp, een afstammeling van de man die zich bij de bevrijding van het Franse juk in 1813, voor ons land zo verdienstelijk had gemaakt. In de mobilisatiejaren 1914-18 deed de villa dienst als militair hospitaal; daarna betrok de heer Funcke woninginrichter het pand. Mede door de aanwezigheid van het ruime koetshuis kon men bij hem voor korte of langere tijd meubels opslaan en belastte hij zich tevens met verhuizingen en transporten.

Ook aan deze kant van het Maandereind nog een aantal kleine neringdoenden, te beginnen met Scherrenburg, kruidenier en bierhandelaar. Achter diens pand lag het Jodenkerkhof waarvoor de buurt Ede-Veldhuizen, op verzoek van enkele plaatselijke Joodse families, reeds in 1792 het stukje grond in erfpacht had gegeven tegen een jaarlijkse huur van twee gulden. Veel mensen zijn er niet begraven (het aantal Joden in ons dorp was vrij gering), de laatste omstreeks 1865. Het kerkhofje raakte in verval, werd overwoekerd door onkruid en geen mens die er naar omkeek. Scherrenburg gebruikte het terrein als opslagplaats voor lege vaten en na verloop van tijd, de pacht was al jaren niet betaald, werd de grond hem kadastraal toegewezen. In het begin van de twintiger jaren kocht de heer Roelofsen grond en opstallen van Scherrenburg, liet het huis slopen en bouwde een heel nieuw pand waardoor het Jodenkerkhof definitief verdween.

Vervolgens het schoenwinkeltje en reparatie inrichting van de heer G. Jansen. Deze man is bekend geworden door zijn politieke loopbaan, raadslid en wethouder en zijn liefde voor de Chr. Zangver. “Excelsior”, waarvan hij jarenlang de voorzittershamer hanteerde.

Na het echtpaar Buitenkamp, waar het mes aan twee kanten sneed, hij dreef een muziekhandel, zij een hoedenzaak, kwam de bekende melkboer Methorst.

In die dagen betekende melkboer een beroep waar men niet op een uurtje werken moest kijken. De mensen waren gewend, ook al doordat de mogelijkheid om melk langer goed te houden ontbrak, dat de man tweemaal daags ’s morgens en ’s avonds langs kwam. Maar deze melk moest eerst bij de boer worden opgehaald hetgeen er op neerkwam dat Methorst op één dag twee keer, aanvankelijk met een paar bussen op de handkar, later per hit en kar, naar zijn vaste leverancier L. v.d. Bielert uit de Maanderbuurt moest. Daarbij ook nog lastige klanten, zoals freule v. Lijnden, die de villa “Chasselay” bewoonde en er op stond de melk voor half acht ’s morgens in haar keuken te hebben. De klant was koning dus trok het dochtertje elke ochtend, weer of geen weer, met een busje melk de Paasberg op. Deze dochter trouwde met de in het vorige stukje reeds genoemde kapper Post en woont nog altijd aan het Maandereind.

Nadat de melkzaak was opgeheven verhuisde de kapper naar dit pand met naast hem een café, aanvankelijk gedreven door de ouders van schoenmaker Jansen, later overgenomen door de heer Pluim. In de jaren 1914-18 draaide het café volop, daarna ging de zaak naar de markt, en bleef in dit pand een slijterij. September 1944 werden deze twee woningen door oorlogsgeweld verwoest en verrees na de bevrijding het huidige woon-winkelhuis. Opnieuw een dubbel huis waar o.a. eens gewoond hebben: meester Stroband, Bruinessen van de spaarbank, zoals de mensen altijd zeiden en de kolenhandelaar Gazenbeek, terwijl aan de andere zijde horlogemaker Meyer zijn zaak dreef. Daarna de hoedenwinkel van de dames de Geit, later elektriciteitsbedrijf Weimar en de winkel met drukkerij van de heer Kraak.

De volgende huizen, het laatste gedeelte van dit stuk Maandereind sprongen anderhalve meter naar voren; blijkbaar hield met zich vroeger niet zo erg aan de rooilijn. Allereerst hier de fietsenmaker Kranenburg, ook al van de overkant gekomen, een vooruitstrevend man. Zo adverteerde hij in 1917 met het nieuwste op verlichtingsgebied, de carbidlamp. Geen gas of olie meer, maar een moderne lamp met helder licht waarvan de brandstof nog geen twee cent per uur kostte. Met zijn tijd meegaand was Kranenburg, onder nummer 43 ook al aangesloten op het telefoonnet. Later heeft deze man grote bekendheid verworven als slager; vestigingseisen waren nog onbekend en van de fiets naar het varken betekende slechts één stap. Na zijn vertrek begon Mulder in dit pand een groetenzaak, opgevolgd door de heer Pijpers.
Naast de groentezaak de viswinkel van Van Halster; nadat deze zaak was verdwenen een kaas en eierhandel van R. Jongenotter.

Vervolgens de zaak in huishoudelijke artikelen, haarden en kachels van Hs. Van de Brink, nog niet zo gek lang opgeheven. Na zijn overlijden werd de zaak voortgezet door zijn zoon en twee dochters, Rika en Jet. Hoewel met hun tijd meegaande wist dit drietal de gezellige sfeer van vroeger door de jaren heen te behouden. Of een klant veel of weinig kocht altijd was er tijd voor een gezellig babbeltje en goedbedoeld advies. Wegens ouderdom en gebrek aan opvolger verdween de zaak, maar vele huisvrouwen winkelden er graag en hebben er prettige herinneringen aan overgehouden.

In het volgende huis woonde Jan v. Laar de kleermaker; hij had zijn werkkamer boven, aan de straatzijde, vanwaar hij het Maandereind prachtig in de gaten kon houden. Misschien was de achterkant beter geweest want daar heeft zich eens een waar gebeurd tragikomisch voorval afgespeeld. Het echtpaar bezat geen kinderen maar achter het huis wel een flinke tuin met een aantal vruchtbomen die, zodra het fruit rijpte, extra belangstelling van de opgeschoten jeugd uit de buurt genoten. De vrouw van de kleermaker, die door een ziekte al jong vrijwel kaal was geworden en derhalve een pruik droeg, begon dat appeltjes jatten te vervelen. Toen op een namiddag weer een paar jongens onder de bomen liepen te scharrelen, greep zij de wandelstok van haar man en stoof aldus gewapend de tuin in. Helaas, bij de eerste de beste appelboom bleef haar pruik aan een laaghangende tak bengelen. De jongens, die de sokken er al in wilden zetten, bleven verbaasd staan om even later het bekende lied uit die jaren “August, August, waar zijn toch je haren” in te zetten, waarop zij beschaamd naar binnen vluchtte.

Op de hoek van het Heuvelsepad zetelde Jans de Kloet met haar kruideniers- en snoepwinkel. De kinderen haalden daar voor een cent zoethout, drop of toverbal, terwijl de ouderen van de praatgrage Jans met hun boodschappen de laatste nieuwtjes uit het dorp meekregen. Jans was weliswaar getrouwd met de timmerman Fluit, maar iedereen bleef haar bij de meisjesnaam noemen. Hij bemoeide zich uitsluitend met zijn timmerklusjes; kwam het gesprek soms op hem dan was het: “Je weet wel de man van Jans de Kloet”.

Na het Heuvelsepad - destijds nog een rulle zandweg - kwam, afgezet door een houten hek, een moestuin, behorend bij de laatste bewoner van deze zijde, de banketbakker Hansman, op zijn terrein een begrip voor Ede. Hij was niet direct goedkoop, maar zijn gebak niet te evenaren. Begin december maakte hij, naar de gewoonte van die tijd, in een zijkamer een speciale St. Nicolaastafel. De heerlijkste marsepein, suikergoed en speculaas lagen daar uitgestald en trokken drommen kijkers. Toen zijn eerste zoon werd geboren was Hansman zo verheugd, dat elke klant een zakje bruidsuikers cadeau kreeg. Het nieuwtje ging al gauw het dorp door en veroorzaakte een stormloop in zijn winkel. Ook de bekende bakker Hansman is al lang, met zovelen verdwenen en met een tikje weemoed denken wij aan al die mensen die eens het Maandereind bewoonden.

H.J. Nijenhuis EDE STAD 25/11/1981


ID-nr: 59 - Bron: www.erfgoedede.nl
Aanvullingen / verbeteringen / opmerkingen?
Stuur een mailtje met vermelding van ID-nr: 59.