Menu
Stichting Erfgoed Ede
Verhalen
 
 


Peyton Place, ook voor Ede (dl. 2)


Vandaag het vervolg van de merkwaardige geschiedenis van het leven van de bewoners van de boerderij aan de Driehoek. Gisteren hebt u al kunnen lezen over het leven in het Ede van een halve eeuw geleden. Vandaag nog een paar verhalen uit het "rustige leven" van die tijd.

Het drietal leefde in volkomen harmonie met elkaar; ze bleven vrijgezel, al heeft Woutje zich eigenlijk voor haar broers opgeofferd. Zij kreeg verkering met een meelhandelaar onder Barneveld, die haar trouw op woensdagavond en zondagmiddag kwam opzoeken. Ieder voorjaar vroeg de meelman nu toch te gaan trouwen. maar even vaak wimpelde Woutje dat af. Zij wilde haar broers niet in de steek laten. 'Volgend jaar misschien' was steevast haar antwoord, 'als één van beiden een vrouw heeft opgedaan'.

Maar Willem en Gerrit liepen niet zo hard; ook zonder vrouw voelden zij zich kiplekker. Zij wilden, zoals de laatste het vaak uitdrukte: "geen blok aan het been". Na vijfentwintig jaar vond de ouder geworden meelhandelaar het tenslotte een te zware opgave tweemaal per week naar Ede te fietsen. Daarom gaf hij in dit jubileumjaar van hun verkering Woutje in voorzichtige bewoordingen te kennen van verdere omgang af te zien.

De drie werkten van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, maar ieder op zijn eigen precies afgebakend terrein, waar de ander niet op mocht en ook niet op wilde komen.

Woutje deed in de eerste plaats het huishouden. Maamdagmorgen was het wasdag. Het spoelen daarvan gebeurde onder de pomp die vlak bij de boerderij stond en de hele Driehoek van water moest voorzien. Op zulke ochtenden was die pomp het verzamelpunt van buurvrouwen die elkaar onder het spoelen de laatste nieuwtjes of, nog liever, schandaaltjes doorgaven. Ook de bloementuin voor het huis, waarvan de perken, naar de trant van die tijd, waren afgezet met palmstruikjes (buxus), kwam voor haar rekening. Verder de verzorging van kleinvee zoals kippen en konijnen, maar ook zij alleen verkocht de eieren en tegen Kerstmis de langoren. Tenslotte was het haar taak het deeg voor het roggebrood dat zij uitsluitend aten, klaar te maken en dat eenmaal in de week op een plank naar de altijd opgewekte bakker Janus Koops te brengen voor behandeling.

Ook Willem had zljn vaste werkzaarnheden, maar hij werkte bovendien nog als tuinman bij freule van Lynden, die de villa Chasselay boven op de Paasberg bewoonde. Dit kapitale huis is al jaren geleden gesloopt en de grond als bouwpercelen verkocht. Daar verzorgde hij de groente- en vruchtentuin en lette op de kwajongens die, tegen de tijd dat de vruchten rijp werden, het speciaal op de tamme kastanjes hadden gemunt. Thuis zorgde hij voor de hof achter de boerderij. Het was een lust daar naar te kijken. Ook bracht hij de opbrengst, voor zover niet voor eigen gebruik bestemd, zelf aan de man. In de zomer, bij een goede frambozenoogst, zag men hem vaak lopen met een schaal vol van die sappige vruchten, netjes afgedekt met een hagelwitte doek. Hij had zijn vaste afnemers zoals de familie Menger, Bruin, Oostwaard, dokter Weyer en andere bekende personen uit die tijd. Bovendien had Willem nog een aantal bijenkorven. Als deze van de heide terugkwamen, en de honing gedreven was, ging de zoete lekkernij dezelfde weg.

Tenslotte Gerrit, in de volksmond Gaart. Dat was de man voor het zwaardere werk. Samen met hun getrouwde broer hadden de drie van Jonkheer van Sandberg, die destijds huize Sterrenberg (het tegenwoordige gemeentehuis) bewoonde, een enorme lap grond aan de Schoolstraat gekocht. De jonkheer, die in al die bouwgrond, bekend als de "Peerdenkuul", geen brood zag wilde er wel van af, en voor 500 gulden werden zij de gezamelijke eigenaars.

Egbert bebouwde zijn eigen deel, maar de rest kwam geheel voor rekening van Gaart. In het voorjaar werd weliswaar het land omgeploegd, maar de rest, zaaien, poten, wieden en oogsten, deed hij alleen. Geen wonder dat hij gemidddeld tien van de twaalf maanden op de akkers te vinden was, altijd vergezeld van een venijnige keeshond.

Toch had hij thuis ook nog speciaal werk. n.l. spekroken. Veel mensen slachtten een varken maar weinigen konden dat zelf verduurzamen, zij kwamen er mee bij hem. Ontelbare zijden spek, en hammen, hebben in de grote schouw in de woonkamer gehangen. Iedereen was het er over eens dat niemand beter kon "roken" dan Gaart. Goedkoop was hij niet, maar daarvoor gebruikte hij dan ook 't beste berkenhout om het spek glanzend en smakelijk te krijgen. En of al dit werk nog niet genoeg was was Gaart ook nog trouw lid van de vrijwillige brandweer.

Had ieder zo zijn eigen werk, dat stipt werd verricht, één ding deden zij gezamelijk en met veel liefde: "Mientje" de koe verzorgen. Het dier was al niet zo jong meer. Na haar eerste kalf had zij behoorlijk melk gegeven, maar werd daarna door alle drie zo schromelijk verwend dat de productie zienderogen acbteruit ging, ook al omdat zij één kalf voor Mientje voldoende vonden. Behalve het gewone voer kreeg Mientje allerlei lekkere hapjes toe gestopt, op alle mogelijke tijden. Geen van drieën zou naar bed gaan zonder Mientje welterusten te zeggen. Vol trots stonden zij regelmatig naar het dier te kijken, dat alsmaar ronder werd en hen dankbaar met haar koeienogen aanstaarde.

Tot op zekere dag ook een buurman zich hij hen voegde. Die fronste de wenkbrauwen en meende: 'Een prachtdier , da's zeker, maar ik zou haar zo zoetjes aan maar eens van de hand doen, vanddaag of morgen spat zij uit elkaar'. Verschrikt keken zij elkaar aan. Zo'n einde mocht Mientje niet hehben. Met een bezwaard gemoed besloten zij die raad toch maar op te volgen. Maar dat bleek nu ook weer niet zo eenvoudig. Geen slager in het dorp wilde zo veel vlees tegelijk hebben. Koelkasten stonden nog in de kinderschoenen, dus hooguit wat in een week verkocht kon worden. Eindelijk werden de slagers Hartman en Holtrust bereid gevonden samen het dier te kopen. Begeleid door de drie Hendriksen maakte toen Mlentje haar laatste tocht, naar de slachtplaats van Hartman aan de Bunschoterweg.

Zo hebben de laatste bewoners van het voormalige museum daar jaren in alle eenvoud gewoond. Zij stelden geen hoge eisen aan het leven, kwamen niet op de voorgrond, maar waren tevreden met wat elke dag hen bood.

Ook hun einde is gekomen; Willem werd in 1935 onwel op het land, en stierf enkele dagen later. Woutje overleefde hem een goed jaar. Gerrit kon het toen alleen niet meer bolwerken en is in 1938 in een rusthuis opgenomen. Daar overleed hij in de oorlogsjaren.

De bezittingen werden verkocht. Eigenaar van de grond aan de Schoolstraat werd de heer J. Versteeg. die er een grote boomgaard van maakte. De boerderij kwam in het bezit van Oud Ede, die hem restaureerde en als museum intrichtte. Nu heeft deze vereniging er afscheid van genomen, en is de toekomstige bestemming nog onzeker.

H.J. Nijenhuis
Edesche Courant 23-01-1975


ID-nr: 75 - Bron: www.erfgoedede.nl
Aanvullingen / verbeteringen / opmerkingen?
Stuur een mailtje met vermelding van ID-nr: 75.